|
Deze schoonheid is natuurlijk veelvuldig in allerlei boeken in beeld gebracht, vroeger door middel van tekeningen, tegenwoordig met kleurenfoto's van hoge kwaliteit. Een van de mooiste platenboeken over paddenstoelen is van de myco-fotograaf Taylor F. Lockwood. In zijn boek Treasures from the Kingdom of Fungi (2002), brengt hij de schoonheid van deze schepselen op een ongeëvenaarde wijze in beeld. Hij maakt er een ware kunst van. Op de site van deze fotograaf vindt je nog meer moois. Een ander voorbeeld van een mooi platenboek is Fungi (1999) van de natuurfotograaf Paul Starosta. Ook veel determinatieboeken bevatten tegenwoordig prachtige kleurplaten. Naamgeving Dit is de geschikte gelegenheid om een eind te maken een een mogelijke spraakverwarring die al is ontstaan. Aanduidingen als fungi, schimmels en paddenstoelen zijn al gevallen en ik kan er nog een vierde aan toevoegen: zwammen. Hoe heten ze nou? Welnu, in feite zijn het synoniemen, maar het woord schimmel verwijst toch in eerste instantie naar het mycelium (zie hieronder), terwijl met de term paddenstoel primair het zichtbare vruchtlichaam wordt aangeduid, er kan immers een pad op zitten. De internationaal gangbare term is fungi (enkelvoud fungus). Op deze site zal ik ze door elkaar gebruiken. Valt het je trouwens op dat een paddestoel inmiddels weer paddenstoel (met een tussen-n) heet, net als in 1913 (zie Het Paddenstoelenboekje)? Nog even een paar andere termen: mycologie is de wetenschap die zich bezig houdt met de bestudering van paddenstoelen en de beoefenaar ervan is een mycoloog. Individuele soorten hebben een naam die bestaat uit twee delen (het door Carolus Linaeus bedachte binominale systeem, toegepast voor alle levende organismen): de naam van het geslacht (genus) waartoe de soort behoort en de soortaanduiding. Voorbeeld: Amanita (geslacht) muscaria (soortaanduiding), of in het Nederlands: Vliegenzwam. Een beschrijving De wetenschap heeft geen boodschap aan de constatering dat zij mooi zijn en definieert paddenstoelen als volgt: Paddenstoelen hebben een lichaam (thallus), dat bestaat uit een mycelium, een fijn netwerk van vertakte buisjes, de hyfen, planten zich voort door middel van sporen, zijn heterotroof, voeden zich absorptief, en hebben een celwand die bestaat uit chitine en cellulose. Een mond vol. Ik ga proberen de dikgedrukte en enkele hiermee samenhangende begrippen wat te verduidelijken. Het mycelium (zwamvlok) groeit in en leeft van het substraat waarop de paddenstoel zich gevestigd heeft, b.v. de grond of hout. Op de foto hiernaast zien we een op een voedingsbodem gekweekt mycelium van de Champignon. De hyfen (zwamdraden) zijn vanuit een stukje weefsel in het centrum naar de rand van het petrischaaltje gegroeid. In de natuur zien we dit mycelium bijna nooit. Wat we wel zien zijn de vruchtlichamen, zo die gevormd worden. Vergelijk het maar maar met een appelboom: het mycelium is dan de boom en de vruchtlichamen de appels. En als we het hebben over de schoonheid van paddenstoelen zoals hierboven, dan worden uiteraard de vruchtlichamen bedoeld, alhoewel, ook microscopisch onderzoek prachtige plaatjes op kan opleveren, b.v. van de sporen. Sporen De voortplanting van
paddenstoelen geschiedt door middel van sporen. Dit wil zeggen dat uit
elke spore, mits deze op de goede plek terecht komt, weer een nieuw
mycelium kan groeien. Sporen zijn het resultaat van ongeslachtelijke
processen (b.v. het uiteenvallen van de hyfen, in welk geval men spreekt
van conidiën), of zeer diverse geslachtelijke processen. In het laatste
geval worden vruchtlichamen gevormd die de sporen
voortbrengen. Sporen zijn microscopisch klein, hebben een omvang die
varieert van enkele tot enkele tientallen micrometers (een micrometer is
een miljoenste meter of een duizendste millimeter), hebben uiteenlopende
vormen, zijn verschillend gekleurd, bevatten soms oliedruppels en zijn
soms opvallend versierd. Zij worden per vruchtlichaam in onvoorstelbare
hoeveelheden geproduceerd, waarbij je moet denken aan miljarden. De wijze
waarop ze worden geproduceerd in de vruchtlichamen, deze verlaten en
verder worden verspreid, is wederom zeer divers. Een voorbeeld: bij een
plaatsjeszwam, een paddenstoel met een hoed die een de onderkant is bedekt
met plaatjes, worden de sporen gevormd op de zijkanten van de plaatjes
(zie overzicht hieronder). Als ze rijp zijn vallen zij naar beneden en
worden dan door de wind verder verspreid (door zijn geringe gewicht heeft
een spore een hele tijd nodig om de grond te bereiken). Als je zo'n hoed
(waarvan de steel is afgesneden) omgekeerd op een stukje papier legt en je
zet er een glas overheen om geen verstoring te krijgen door
luchtstromingen en je wacht een aantal uren, dan vormen de uit de hoed
gevallen sporen op het papier als het ware een negatief beeld van de
plaatjes (een sporée of sporenfiguur). Links een sporenfiguur van
een paddenstoel met bruine sporen, rechts een foto van een gekweekte zwam
die zijn talrijke sporen prijsgeeft. Ascomyceten (Zakjeszwammen): de sporen worden gevormd in (meestal langwerpige) zakjes (zakje=ascus), ten getale van (meestal) 8. Basidiomyceten (Steeltjeszwammen): de sporen worden gevormd op steeltjes die zijn verbonden met een dikke cel (basidium), ten getale van (meestal) 4. Van een derde groep, de Deuteromyceten (Fungi Imperfectie) is de geslachtelijke voorplanting (nog) niet bekend. Heterotroof De paddenstoelen werden lang gerekend
tot het plantenrijk. Toch verschillen zij van planten in een zeer
wezenlijke eigenschap. Planten kunnen namelijk in de chlorofyl (bladgroen)
bevattende plantendelen koolzuur assimileren:
Zij kunnen dus zelf glucose aanmaken, de basisstof voor het opbouwen van alle ingewikkelde stoffen die zij nodig hebben voor hun groei. Groene planten heten daarom autrotroof. Paddestoelen kunnen dit, net zoals overigens de mensen en dieren, niet en zijn dus voor hun voedsel afhankelijk van andere organismen. Zij heten heterotroof. Het bovenbeschreven proces wordt wel aangeduid met koolzuurassimilatie en omdat licht de energiebron is ook wel met fotosynthese. Merk op dat bij dit proces zuurstof vrij komt, nog zo'n belangrijke stof voor mens en dier. Chitine en cellulose De celwanden van paddenstoelen bevatten chitine, een stikstofverbinding die ook voorkomt in de schilden van insecten en die moeilijk verteerbaar is. Hierdoor verdragen sommige mensen paddenstoelen niet zo goed (liggen zwaar op de maag). Cellulose is een stof die ook, als hoofdbestanddeel, voorkomt in hout. Absorptief Paddenstoelen voeden zich door het door de celwand van het mycelium opnemen van in water opgeloste voedingsstoffen uit het substraat waarop zij leven. Deze voedingswijze heet absorptief. Vruchtlichamen Het woord vruchtlichamen is al een aantal malen gevallen. Hierin worden dus de sporen gevormd. Dit gebeurt op een laag cellen, het hymenium of kiemvlies, dat wordt gedragen door het zogenaamde hymenofoor. Aan dit hymenofoor hebben een aantal groepen van paddenstoelen hun naam te danken. Bij de Plaatjeszwammen b.v. bestaat het hymenofoor uit plaatjes aan de onderkant van de hoed en bij de Gaatjeszwammen uit hele fijn gaatjes of poriën. Hieronder zijn de basisvormen van een aantal veel
voorkomende vruchtlichamen afgebeeld. |
Inleiding Wat zijn het Plaats in de natuur Belang voor de samenleving Hobby Kweken Woordenboek Literatuur Bezienswaardigheden Wetenswaardigheden Links Paul Starosta Naar begin | ||
© MYCOFUN, 2007 |