Het Vijlenerbos ligt op het hoogste punt van Nederland in Vijlen, tussen Epen en het drielandenpunt in Vaals. Het grenst zowel aan de Belgische Ardennen als aan de Duitse Eifel.
Het is een grensoverschrijdend hellingbos met hoogteverschillen van meer dan 100 m, een oppervlakte van 650 ha en een lengte van 8 km.
Het hoogste punt is het drielandenpunt met 323 meter. Het laagste punt ligt bij de Geul op ca. 150 meter.
Ongeveer 200 hectare van de hoogste delen bestaan uit vlakke plateaus, de rest bestaat uit hellingen.
Omdat het Vijlenerbos uit meerdere bossen is opgebouwd spreekt men ook wel over de Vijlenerbossen.
De verschillende landschapstypen vloeien heel natuurlijk in elkaar over. Zo gaan bossen, via dichte struwelen van onder andere braam, hazelaar en vlier, over in ruige kruidige graslanden. Soms gegraasd door Schotse Hooglanders. Die overgangen bieden dekking en voedsel en zijn daardoor rijk aan insecten en zoogdieren. Langs de vele bosranden en in de bossen komen dieren als hazelmuis, eekhoorn, wilde kat, wild zwijn, das, steenmarter, wilde kat en ree voor.
Her en der kom je grensstenen en grensbomen tegen van vroegere perceelgrenzen.
In de lagere delen komen een aantal bronnetjes voor, waaruit in alle richtingen beekjes ontspringen, zoals de Cottesserbeek, de Berversbergbeek, de Klitserbeek, de Hermensbeek, de Lombergbeek, de Harleserbeek, de Hermansbeek en de Zieversbeek.
Je hebt prachtige uitzichten bijvoorbeeld over het bergdorpje Vijlen.
Het Vijlenerbos beschikt over een aantal oude boskernen, delen waar de mens al lang geen beheeringrepen meer heeft gedaan. Deze delen zijn een eldorado voor insecten en vogels.
Door de hoge ligging is het bos een van de weinige bossen in Nederland met een uitgesproken microklimaat. Door bewolking in de dalen ligt de temperatuur er vaak iets lager dan elders en valt er meer regen, hagel en sneeuw. Daarmee lijkt het klimaat op dat van de Ardennen.
De bossen bestaan voor een kwart uit naaldbos en voor de rest uit loofbos.
De hogere delen hebben vrij arme, zure bodems met de bijbehorende begroeiing van berken-eikenbos, rode bosbes en adelaarsvaren;
De lagere gedeelten zijn aanzienlijk soortenrijker met onder andere beuk, haagbeuk, hazelaar, hulst en zoete kers, in de struiklaag Gelderse roos, trosvlier, mispel en kruisbes.
Op kalkrijke plekken komen sleutelbloem, eenbes en daslook voor.
In de lagergelegen delen groeien beekbegeleidende bossen met zwarte els en vooral gewone es.
Langs de beken liggen plaatselijk schrale graslanden met zeldzame planten als mannetjesorchis, zwartblauwe rapunzel en blauwe monnikskap.
In de nabijheid van beken gedijt met name de vinpootsalamander goed. Vrij bijzonder aan de fauna is de aanwezigheid van 5 verschillende marterachtigen: steenmarter, das, hermelijn, bunzing en wezel.
In het bos bevinden zich enkele geologische monumenten, die door informatieborden worden aangegeven. Zo zijn er diverse dolines te zien, kuilen in het landschap die ontstaan zijn na instortingen door het oplossen van de onderliggende kalksteen. Verder zijn er op verschillende plekken in het bos “sterrenstenen” te vinden, ruwe blokken vuursteen vermengd met zand, grind en kiezelcement, ontstaan in het Plioceen. De stenen werden vroeger aangezien voor meteorieten, vandaar de naam sterrenstenen.
Enkele wegkruizen en een heiligenhuisje vormen interessante cultuurhistorische landschapselementen in het bos.